De bibliotheek van Ayse Ozdemir
Mijn jeugd heb ik in Turkije bij mijn opa en oma doorgebracht. Het was een heerlijke tijd. De lagere school heb ik ook in Turkije doorlopen. We hadden niet veel boeken. Op school hadden we een boekenkast met een plank met boeken. Al deze boeken heb ik verschillende keren uitgelezen. Na de lagere school in Turkije ben ik ook bij mijn ouders in Nederland komen wonen. Het was heel moeilijk voor mij om te wennen. Toen ik de taal eenmaal had geleerd werd alles anders. Destijds woonden we vlakbij filiaal HPL Dat was de bibliotheek van mijn jeugd. Het gebouw was prachtig hoog, er waren heel veel boeken en tijdschriften en het was er altijd lekker koel. Elke dag na school kwam ik langs de bibliotheek en nam zes boeken mee. Meestal had ik ze de volgende dag al uit. De bibliotheek was voor mij een heerlijke plek om te zijn. Na een tijdje hebben ze mij gevraagd of ik in de bibliotheek zou willen werken als uitleenassistente. Graag!! Met Leo als filiaalhoofd en allemaal erg aardige collega’s heb ik een aantal jaren op zaterdag gewerkt. Met sommige oud collega’s heb ik nog steeds contact. Na een tussenpauze van 1990 tot 2000, waarin ik ben getrouwd en twee kinderen heb gekregen, ben ik weer bij de bibliotheek als uitleenassistente gaan werken. Dit keer op BBS/NDM. En voor de tweede keer met Leo als filiaalhoofd. Inmiddels is alles geautomatiseerd dus ik moest nog leren werken met GEAC. Dankzij behulpzame collega’s was dat ook geen probleem. Ik houd van werken met boeken en mensen. Lezen is mijn favoriete bezigheid, ik neem met heel veel plezier deel aan de Multiculturele Leeskring welke destijds op filiaal HPL was gestart en nu plaatsvindt op BBS. Doordat er op een gegeven moment niemand meer was om de leeskring te leiden en de deelneemsters er echt niet mee wilden stoppen heb ik de leiding op me genomen. De deelneemsters zijn van Turkse, Marokkaanse, Nederlandse en Surinaamse afkomst. Ze zijn huisvrouw, gepensioneerd geschiedenislerares, klassenhulp, fysiotherapeute, uitleenassistente en allemaal moeder. We vinden het heel ontspannend en leerzaam om elke keer over andere landen, mensen, geloven en maatschappelijke problemen te lezen. Het is zeker de moeite waard om een leeskring op te starten op verschillende filialen. Ter bevordering van lezen, om begrip voor elkaar te hebben en om te praten over wat ons boeit. De bibliotheek van mijn jeugd is een bron van kennis en de plaats waar ik goede vriendschappen aan heb overgehouden.
Volgende keer lezen jullie van Sonja over de bibliotheek van haar jeugd.
De bibliotheek van Sonja van der Meer
Wat wil je, een ik-boek of een gewoon boek? “Dat was de standaardvraag van onze melkboer op het Krugerpleintje, die als bron van neveninkomsten een bibliotheekje in zijn winkel runde. Leeftijdsaanduidingen en genres, daar deed ie niet aan. Wel hanteerde hij voor de gewone boeken nog een onderverdeling in jongens en meisjesboeken. “Een gewoon boek”, antwoordde ik, want na voorlezing door mijn moeder van een ‘ik-boek’ wist ik zeker dat dit niets voor mij was. De melkboer dook vervolgens een diepe kast in en kwam met een in bruin papier gekaft boek weer tevoorschijn “Asjeblielt. Da’s dan één gewoon meisjesboek. “En ik overhandigde hem mijn dubbeltje voor het lenen.
Mijn vader en moeder hadden het goed met mijn broer, zusje en mij voor. Voor hen waren boeken in hun jeugd zeldzaam. Elke avond lazen ze ons voor, waarbij wij een lichte voorkeur voor mijn moeder hadden, omdat zij zich aan de tekst hield. In een album plakte ze de versjes van Annie M.G. Schmidt op, die in de zaterdagbijlage van het Parool verschenen. Met de plaatjes van Wim Bijmoer. En ook hadden we zelf de Rijmpjes en versjes uit de nieuwe doos, van Han G. Hoekstra. Mijn vader was weer beter in het voorlezen van de Donald Duck. Zelf bedacht hij ook verhalen, waar ie de tijd bij vergat, en die bijna te spannend waren. Het bibliotheekje van de melkboer kon niet meer voorzien in onze behoefte en mijn ouders besloten dat het tijd werd om ons in te schrijven bij de Openbare Bibliotheek. Ik zal een jaar of zes geweest zijn en ik verwachtte er veel van. Ooit had ik iets over het bestaan van prentenboeken opgevangen. Wat prenten waren wist ik niet, maar in mijn fantasie werden ze het mooiste wat een mens kon overkomen. En waar zou je die anders kunnen vinden dan in een bibliotheek? Zo wandelden wij plechtig, op een vrije woensdagmiddag, naar de jeugdbibliotheek aan de Amstel. Ik herinner mij een vrij donkere, rommelige ruimte in een kelder (je moest een trapje af) en als bibliotheek voldeed dat helemaal aan mijn verwachtingen. Maar ontgoocheld stond ik enige tijd later weer buiten. Men had geprobeerd mij kinderachtige plaatjesboeken aan te smeren toen ik om prentenboeken vroeg. Rotzooi. Ik wou d’r nooit meer heen.
Maar ik moest, van mijn vader en moeder. En naarmate ik zelf beter leerde lezen, had de bibliotheek me meer te bieden. Niet gehinderd door kennis over wat goede of slechte kinderboeken waren, las ik alles wat zich voordeed. De zusjes Sandelhout, Marjoleintje, en later de eindeloze kostschoolmeisjesseries. Maar ook “Ook dat nog zei vader”, wat ik een slechte vertaling vond. Want ik wist heus wel dat “Marens lille ugle”Marens kleine uiltje betekende. En Afke’s tiental. Ik vond het geen geweldig boek. De kinderen waren te braaf, de moeder te lijdzaam. Maar ik werd ik zo getroffen door de beschrijving van een weitje voor het huisje (geel van boterbloemen, roodbruin van wilde zuring, roze en wit van klaverbloesem, en dat alles overschaduwd door een overvloed van bloeiende graspluimen!) dat ik besloot voor het boek te gaan sparen. Als ik toch zo kon wonen. Ik zou een oud versleten jurkje dragen, of een verwassen blauw overalletje. En klompen, natuurlijk. Ik wist alleen niet zeker of ik daarbij mijn zondagse strikken (rood met witte stipjes) zou dragen. Een jaar lang spaarde ik, in een door mijn vader gemaakt spaarpotje. Hij had er allerlei rare wezentjes op geschilderd, waar ik erg om moest lachen wat ik eigenlijk niet wou, want het ging tenslotte om iets plechtigs. Toen ik net elf jaar was, stierf mijn vader. Alles werd anders. De wereld bleek niet veilig meer. Wel was er een gedichtje, dat me door die periode heen hielp. Een jaar later vond mijn familie dat ik nu groot genoeg was om de boeken uit het kastje van een tante te lezen. Ik las De klop op de deur, Sil de strandjutter, Maigret, Schoolidyllen, Nelleke’s opvoeding, Droomkoninkje. Och Droomkoninkje. Toen ik dat gelezen had spaarde ik alles van Heijermans bij elkaar. Ook werden nu via via boeken van Jan Wolkers ons huis binnen gesmokkeld, verborgen voor mijn moeder (die ze trouwens best heel goed vond, als ie maar niet van die woorden zou gebruiken ). Ik herontdekte de bibliotheek. Ik werk er nu al bijna 2 jaar, tot volle tevredenheid. Want wat is er mooier dan de medemens te verrijken middels een geschikt boek ? En daarbij : ’t houdt je van de straat.
Sonja van der Meer – 3 juni 2004
Over het bibliotheekbezoek van de kleine Leo Willemse kunnen we alles lezen in het volgende nummer van de 440.
De bibliotheek van Leo Willemse
De eerste bibliotheek die de kleine Leo Willemse van binnen te zien kreeg, was die aan het August Allebéplein. In 1960 vanuit Noord met zijn ouders en zijn nog kleinere zus Hetty naar Overtoomse Veld verhuisd, kwam hij opeens in het filiaál van de toen nog Rooms Katholieke Openbare Leeszaal en Bibliotheek terecht. Je had toen nog een RKOLB en een OLB (Openbare Leeszaal en Bibliotheek) in Amsterdam, al had de kleine Leo Willemse daar geen benul van, omdat hij zonder godsdienst werd grootgebracht. Zijn ouders waren namelijk “gemengd gehuwd” (luthers en katholiek). Dit soort huwelijken bieden een goede kans op een open levenshouding, maar dit terzijde.
De bibliotheek lag niet ver van zijn school en waarschijnlijk liep de kleine Leo Willemse er gewoon eens binnen. Wat hij binnen zag tart iedere beschrijving, maar hij probeert het toch: hij zag boeken rondslingeren en talloze kasten met boeken, bureaux en een paar dames, die op hem toch een “katholieke” indruk maakten. Dat kwam omdat zijn tante, bij wie de kleine Leo Willemse graag op bezoek kwam, ook katholiek was.
Lezen had de kleine Leo Willemse altijd al graag gedaan, maar veel boeken hadden ze bij hem niet in huis. Met verjaardagen en Sinterklaas kreeg hij meestal wel een mooi boek, en natuurlijk hadden ze een abonnement op de Donald Duck.
Gelukkig vond zijn moeder het goed dat hij tegen een geringe vergoeding lid werd van de bibliotheek. Zijn nog kleinere zus mocht ook lid worden. Vanaf dat moment ging de kleine Leo, vaak vergezeld door zijn nog kleinere zus, twee keer per week na schooltijd boeken ruilen. Bijna alle soorten boeken hadden zijn belangstelling, maar hij mocht er maar een paar meenemen, en daar moest altijd een “studieboek” bij zitten. De kleine Leo Willemse vond dat niet erg, zolang hij maar geen boek van De Jonge Reizigers hoefde mee te nemen, want die waren me toch saai! (in zijn herinnering tenminste).
Zijn lievelingsboeken gingen over voetbal. Zelf matig getalenteerd vond de kleine Leo Willemse het heerlijk om in “Nou Wij Boys!” en in “De A.F.C-‘ers” te lezen dat als je maar flink doorzette en altijd eerlijk bleef, je toch in het Nederlands Elftal kon komen en met 4-3 van België kon winnen. Ook waren er boeken over Ratje Verheul, een katholiek voetballertje in zijn herinnering. Die boeken heeft hij echter nooit meer gezien (ook niet naar gezocht trouwens). Een beetje eigenwijze lezer was de kleine Leo wel, want boeken die alle kinderen mooi vonden (Arendsoog, Kameleon) vond hij niks aan. Dat was geen teken van goede smaak, maar van afzetten, want wat hij wel mooi vond was zo mogelijk nog beroerder: Kansas Kid. Ook was hij, gegrepen door het leesvirus, dol op de boeken die zijn nog kleinere zusje meenam: De zusjes Sandelhout, Marjoleintje van het Pleintje, de Dorientje -boeken van Betty van der Plaats(?). Als tiener las hij ook de onvolprezen “Witte Raven – serie” en andere zinloze meisjesboeken De boeken die hij het mooist, vond, goedkope strips van Tibor, Akim, lllustrated Classics: die hadden ze natuurlijk niet. Dat waren strips en die waren toen nog niet goed voor je geestelijke gezondheid. De kleine Leo Willemse vond het niet erg – er was meer dan genoeg.
De kleine Leo Willemse vond het heerlijk in de bibliotheek. Met de cheffin, mevrouw Altenburg, kon hij het prima vinden. Ze vond het goed dat hij, toen hij uitgelezen was geregeld studieboeken uit de volwassenenafdeling meenam. Ze wist, voor het woord was uitgevonden, wat klantenbinding was. Toen de kleine Leo Willemse naar de middelbare school ging, bleef hij een trouwe klant – al was daar een extra reden voor: er werkte een meisje dat in zijn herinnering steeds mooier werd. Wat de jonge Leo Willemse allemaal niet bedacht om door haar geholpen te worden! Verder dan wat gestamel bracht hij het echter niet. Later, toen de kleine Leo Willemse filiaalhoofd was geworden van de Bibliotheek van zijn Jeugd- een bibliotheek die naar de overkant van het Allebéplein verhuisd was, zag hij· haar terug. Ook toen stond hij met zijn mond vol tanden.
Er zullen niet veel bibliothecarissen zijn die later gewerkt hebben in De Bibliotheek van hun Jeugd. De kleine Leo Willemse wel; sterker nog: hij had de ondankbare taak die bibliotheek in maart 1985 te moeten sluiten. Gelukkig werd in de jaren ’90 vlakbij weer een bibliotheek geopend die hopelijk dezelfde uitwerking op iemand heeft als de RKOLB August Allebéplein op de kleine Leo Willemse heeft gehad.
De bibliotheek van Joop Hoogendoorn
Eigenlijk praat ik niet graag over mijn jeugd en zeker niet over mijn bibliotheek-verleden maar na lang aandringen van Leo W. heb ik het dan toch zover laten komen. Bovendien, afgezien van een oproep naar verdwenen nummer-setjes, krijg je niet dagelijks de kans om in 440 te mogen publiceren.
Mijn ouders waren verwoede lezers. Hele avonden werden gevuld met het lezen van door Sinterklaas of verjaardag verkregen boeken, maar vooral ook van boeken uit de bibliotheek. Soms moest mijn moeder eerst nog even de was strijken, maar daarna kon het plezier beginnen. T.V. bestond nog niet, we bevinden ons in die vroege jaren 50. Op een regenachtige dag besloot mijn vader dat ik mee mocht gaan naar de bibliotheek.
Hij verpakte de gelezen boeken in een zwarte kartonnen wikkel en deze ging weer in zijn akte-tas.
Deze zwarte wikkels waren destijds verkrijgbaar in de bibliotheek. Ouderen onder ons weten wel waar ik het over heb. Of voor de wikkels betaald moest worden weet ik niet. Ook weet ik niets van de toenmalige tarieven. Het was gratis of mijn ouders betaalden. Wij gingen op weg naar de bibliotheek in de Surinamestraat onder de galerijen. De Surinamestraat ligt niet in de Indische buurt zoals zoveel mensen altijd denken maar in Amsterdam West (nu oud-zuid), de verbinding tussen Overtoom en Surinameplein. Goed om dit even te kunnen rechtzetten. De straat leidde naar de brug en liep daardoor enigszins omhoog. Direct naast de bibliotheek (nu afhaalcentrum Oumir) bevond zich een viswinkel (tegenwoordig eetcafe ‘Schraalhans’). Onder de galerij was het altijd donker, koud en vochtig; als het regende liep het water in straaltjes naar beneden, en de viswinkel stonk. De deur naar de bibliotheek die klemde, werd geopend door met de duim een palletje, dat zich boven het handvat bevond, naar beneden te drukken en de deur zo naar voren te duwen. Er klonk dan een belletje dat boven de deur gemonteerd was en door aanraken van een lipje, dat weer aan de deur bevestigd zat, tot klinken werd gebracht. In de kleine bibliotheek rook het ook al niet fijn. De vislucht vermengde zich met de bedompte lucht van natte kleding. Aan de raamkant bevonden zich grote groene gaskachels in radiatorvorm (Pelgrim), die een waanzinnige hitte verspreidden. Bij de gaskachels bevond zich de jeugdhoek. En de jeugdhoek was de (uitgelezen) plaats voor klein Joopje.
Mijn vader liep naar het midden van het lokaaltje, zocht zijn boeken en die voor mijn moeder uit en sloot zich bij de lange rij wachtenden aan. Intussen zocht ik mijn boeken in de lage boekenkastjes onder het raam. Ervoor stonden kleine lage krukjes opgesteld (Sio) maar voorzover ik mij herinner maakte ik daar nooit gebruik van. Ik zat altijd op mijn knieen. Met de krukjes gooien deed ik niet. Het boeken aanbod was betrekkelijk klein. Het kostte moeite iets leuks te vinden. Mijn eerste leeservaring betrof de titels: De gele taxi, Dip (en Dop), en Hoep zei de chauffeur. Ook zocht ik een boekje over vliegtuigen uit, hoewel deze mij eigenlijk niet interesseerden, maar een studieboek stond belangrijk en was misschien ook wel verplicht. Ook herinner ik mij “een handvol Poolse aarde” over het leven van Chopin. Dit boekje maakte grote indruk op mij. (plaatje van geboortehuis te Zelazowa Wola en notenvoorbeeld Regendrup-etude). Toch moet ik, gezien het nivo van dit boekje toch al ouder geweest zijn. Ik vermoed dat ik na die eerste leen-ervaring geruime tijd niet meer geweest ben, misschien alleen nog om de boekjes terug te brengen. Eenmaal de keuze gemaakt (de chauffeur zei Hoep) zocht ik mijn vader op die nog steeds in de rij stond om het boek te laten afstempelen. De rij wachtenden stond haaks op een groot houten buro met daarachter de stempel juffrouw (zoals wij die toen noemden) met streng uiterlijk en het haar in een knotje gebonden. Ik ben er niet zeker van of zij er echt zo uitzag maar na grondige studie van de bibliotheekgeschiedenis later op de F.M.A. (voor de jongeren onder ons: de Frederik Mulder Akademie) lijkt mij dit een betrouwbare reconstructie.